Het ontstaan
Lodewijk van der Grinten was 26 jaar, toen hij op 7 april 1857 een apotheek begon in zijn geboortehuis aan de Steenstraat in Venlo. Hij trouwde in 1862 met Lieske Muijsers, dochter uit een groot boerengezin in Noord-Limburg. Ze kregen tien kinderen – ook naar de maatstaven van die tijd een kinderrijk huwelijk.
Later werd hij bekend door de kwaliteit van zijn boterkleurstoffen, wat hem het verzoek opleverde om ook een kleurstof voor margarine te ontwikkelen. Hij slaagde daarin en dat leidde in 1877 tot de eerste grote order voor deze kleurstof. Een nieuwe onderneming was geboren.
Geheime receptuur
Het kleursel voor boter en margarine van Lodewijk van der Grinten bevatte eerst kurkumawortel, naderhand annattozaad.
Annatto, ook wel ‘orleaan’ en in het Frans ‘rocou’ genaamd, is een veelgebruikt kleurmiddel voor boter, kaas en textiel. Het zaad komt van een struik die inheems is in Midden- en Zuid-Amerika. De buitenkant van de zaden bevat de kleurstof bixine. Grootste probleem was kleurvastheid, zeker omdat de verkooplijnen steeds langer werden en de tijd tussen productie en consumptie alsmaar toenam. Van 1877 tot 1972 wist de “Nederlandsche Boterkleursel Fabriek” de receptuur geheim te houden.
1877 Een nieuw product
ln 1877 werd Lodewijk van der Grinten benaderd door Anton Jurgens. Jurgens was eigenaar van een margarinefabriek in Oss.
Jurgens vroeg of Lodewijk van der Grinten een kleurstof kon ontwikkelen om aan de toen nog grauwe margarine een voor de consument acceptabele kleur te geven. Na een paar maanden experimenteren had Lodewijk een recept ontwikkeld. Margarinefabrikant Jurgens was zeer tevreden met het resultaat, maar apotheker Van der Grinten verkocht de receptuur niet. In plaats daarvan stelde hij voor om de kleurstof zelf te leveren. Jurgens ging akkoord en plaatste nog in 1877 een grote order. Met de order van Jurgens in 1877 begint een onderneming die zich tot het huidige Océ heeft ontwikkeld. In 1887 was Lodewijk 46 jaar, hij had al een groot deel van zijn werkzame leven achter zich.