Innovatie als bestaansrecht
Vanaf het begin waren innovatie en productontwikkeling een integraal deel van het bedrijfsproces van Océ/Van de Grinten.
Lodewijk van der Grinten was apotheker en deed daarnaast divers onderzoek, vaak met betrekking tot volksgezondheid en voedsel. Daarbij bedacht hij al tal van innovaties.
Voor klanten van de apotheek ontwikkelde hij een nieuw boterkleursel, dat uitgroeide tot een industriële revolutie in zijn sector. Van der Grintens enthousiaste onderzoekslust staat aan de basis van het mondiale technologische concern.
Van boterkleursel werden steeds meer versies ontwikkeld, variërend in kleur en toepassing (boter en margarine). Tot 1912 was octrooibescherming in Nederland niet mogelijk, zodat recepten geheim moesten worden gehouden en steeds weer verbeterd om de concurrentie voor te blijven.
In 1918 kwam Louis van der Grinten, kleinzoon van Lodewijk, in het bedrijf dat inmiddels werd geleid door Frans, zijn vader. Frans zette zijn zoon op het spoor van nieuwe producten, kleurstoffen voor gordijnen en blauwdrukpapier. Louis had het uitvinderstalent van zijn grootvader geërfd en ontwierp al snel een werkend blauwdrukproces, dat het bedrijf reeds in 1919 introduceerde. Hiermee betrad het bedrijf een nieuwe markt, kopiëren.
Enkele jaren later ontwikkelde Louis een nog beter kopieerproces op basis van diazotypie, ook wel lichtdruk genoemd. In 1926 vroeg Louis hiervoor een eerste patent aan bij de Nederlandse Octrooiraad, dat in 1927 verleend werd. Dankzij uitgebreide research werden binnen enkele jaren al tal van verschillende diazo-kopieerpapiersoorten aangeboden.
Louis van der Grinten, wetenschappelijk opgeleid en gepromoveerd in 1914 in München, publiceerde zelf regelmatig in vaktijdschriften en hield ook lezingen over diazotypie. Hij en zijn broer Karel hadden contacten met wetenschappers in verschillende landen.
De octrooiportefeuille werd al snel uitgebreid met nieuwe uitvindingen. Het beleid was om belangrijke uitvindingen te patenteren en kleinere uitvindingen te publiceren, zodat ze niet meer door een ander konden worden gepatenteerd. Patenteren kost immers veel geld. Voor dit doel gaf Van der Grinten een eigen publikatietijdschrift uit, het Vandergrinten Bulletin. Dit tijdschrift bestond van 1955 tot 1966. Daarna werd gepubliceerd in openbare tijdschriften.
Een deel van het chemische onderzoek werd van 1928 tot 1955 op kosten van Van der Grinten bij de Technische Hogeschool Delft uitgevoerd, waar een betere wetenschappelijke omgeving beschikbaar was. Intussen werd ook veel onderzoek gedaan in Venlo. In 1951 waren 45 medewerkers in Venlo betrokken bij productontwikkeling, op een totaal van 185. Een jaar later werd begonnen met de bouw van nieuwe laboratoriumruimte. De salariskosten voor research waren toen 28 % van de totale salariskosten. In 1960 was 10% van de 884 medewerkers bij research betrokken.
Het onderzoek richtte zich in de volgende decennia vooral op het verbeteren van het kopieerproces en het uitbreiden van het assortiment kopieermachines op basis van Diazotypie, wat tal van nieuwe patenten opleverde. In 1960 bezat Océ reeds 1000 (versies van) patenten.
Vernieuwing en afscheid
Een deel van de ontwikkeling en de productie van diazo-chemicaliën werd in 1957 ondergebracht in een 100% dochteronderneming Andeno.
Andeno voerde een op het Océ-beeldmerk geïnspireerd blauw logo.
Naast de diazo-chemicaliën voor Océ begon Andeno ook steeds meer andere producten te produceren, met name innovative farmaceutische tussenproducten. Daarentegen nam de afname van diazoproducten door Océ steeds verder af. Océ kocht nog eenmaal een grote hoeveelheid en verkocht in 1987 Andeno aan het chemie-concern DSM, waar het beter op zijn plaats was. Daar groeide Andeno verder door samenwerkingen en overnames.
Evenzeer was het produkt boterkleursel steeds minder belangrijk geworden voor Océ, in vergelijking tot de veel lucratievere kopieer-activiteiten. Daarom werd het produkt, samen met de licenties en de productieapparatuur, in 1970 verkocht aan Unilever, destijds veruit de grootste afnemer.
Hiermee verliet de eerste innovatieve technologie die Océ-Van der Grinten groot had gemaakt, het bedrijf. Echter, er werd geen historisch relict zonder betekenis voor de toekomst opgeborgen.
De ontstaansperiode vanaf 1870 is van essentiële betekenis geweest voor de mentale openheid voor verandering en vernieuwing, die het het bedrijf sindsdien altijd gekenmerkt heeft. In de smidse van de boterkleurselfabriek zijn de elementen gesmeed, die de dynamiek en flexibiliteit in de latere ontwikkeling van het expanderende bedrijf verklaren.
.
Een nieuwe kopieertechnologie
De kopieertechnologie op basis van diazotypie had ook niet het eeuwige leven. In 1936 vond Chester Carlson in Rochester, USA, een nieuw kopieersysteem uit, elektrofotografie,dat kopieën op gewoon, onbewerkt papier mogelijk maakte. Zijn bedrijf, The Haloid Company, later Xerox, bracht kopieerapparaten op de markt en was daar zeer succesvol mee. Elektrofotografie is gebaseerd op het maken van een statisch ladingsbeeld op een master en dat beeld te ontwikkelen met (zwarte) tonerdeeltjes die door de statische lading worden aangetrokken. Het is dus en fysisch proces, fundamenteel verschillend van de chemische processen die tot dan toe het kopiëren beheersten.
Hoewel de broers Van der Grinten aanvankelijk sceptisch stonden tegenover dit product, bracht het succes ervan hen er toch toe om onderzoek te gaan doen naar de mogelijkheden voor Océ. Een hinderpaal was echter, dat Carlson, zelf octrooigemachtigde, zijn uitvinding goed beschermd had met patenten. Océ begon echter toch al met investeringen in productontwikkeling. Een technologie ontwikkelen kost al gauw 10 jaar onderzoek. Voor de ontwikkeling werden fysici ingezet, naast de chemici die tot dan toe de scepter zwaaiden. De chemici speelden een belangrijke rol in de ontwikkeling van toners en masters.
Toen de octrooien van Carlson afliepen, kon Océ in 1973 een eigen product op de markt brengen, de Océ 1700.
Het nieuwe product elektrofotografie werd in de daaropvolgende jaren uitgewerkt in tal van machines en flankerende technologie, aanvankelijk voor kantoortoepassingen, maar al snel ook voor de tekenkamer. Voor deze laatste toepassing werden zeer succesvolle produkten ontwikkeld, die Océ zelfs een leidende positie op de markt opleverden.
Niet alleen in Venlo werd veel aan produktontwikkeling gedaan, maar ook werden buitenlandse bedrijven met eigen produkten en R&D gekocht. Zo werden bedrijven in Créteil (Schlumberger, FR, 1989), Poing (Siemens Nixdorf Hochleistungsdrucker, DE, 1996), Namen (BE, 1999), Vancouver (Gretag, CA, 2001), Timisoara (CZ, 2005), om er maar enkele te noemen, toegevoegd aan de wereldwijde Océ-organisatie. Deze bedrijven brachten vaak een eigen technologie in, of werden ingepast in de research van Océ.
Voor deze brede researchinspanningen werd een belangrijk deel van de financiële middelen van het bedrijf ingezet. Over een lange reeks jaren besteedde Océ ongeveer 7% van de omzet aan onderzoek en productontwikkeling (bron: jaarverslagen).
.
.
Meer informatie over de technologieën die in de loop van de tijd de basis gevormd hebben van de operaties van Océ wordt besproken in de volgende pagina’s.
- ‘Boter kleuren’
- ‘Kopiëren’
- ‘Printen’
- ‘Digitale systemen’.